Een beukenverhaal
In ons ‘bos’ op school staan heel wat beuken. Kanjers. Ik vertoef er graag onder. Beuken en kinderen, kinderen en beuken. Of zijn het phagussen? Je leest mijn mijmering erover hieronder:
Beukenverhaal
Toen ik tijdens de kerstvakantie eens op school was, zag ik iemand in ‘ons bos’ lopen en bomen bekijken. Ik stapte op de man af en zei hem vriendelijk goeiedag. De man, kijkend naar de kruin van een van de majestueuze beuken, zei me dat hij hier was voor de phagus sylvatica (de beuk, nvdr). ‘Ook een bomenliefhebber?’ vroeg ik hem. Waarop de man me op zijn beurt vragend aankeek. ‘Ik ben phagusinspecteur en als ik zo rond me kijk, ben ik wel heel bezorgd. Het gaat niet goed met deze phagussen.’ ‘Hoe bedoelt u?’ vroeg ik. De man wees naar de grote beuk, dichtbij de circustent. ‘Hij neemt nogal veel ruimte in. Teveel. Hij vindt zichzelf waarschijnlijk heel erg belangrijk en etaleert zijn takken daarom zo. Is ook wat laag bij de gronds, als ik die onderste tak bekijk. Kan je vlug aanstoot aan nemen. Ook al omdat zo’n phagus nogal veel bla-bla-bla-bladeren aanmaakt. Deze beuk moet dringend gekortwiekt worden. Zijn plaats kennen in het geheel. Ik zal in mijn verslag adviseren om dagelijks een aantal witte kalmeerkorrels rond de stam te strooien, zodat zijn onbeheerste drang afgeremd wordt’.
‘Hmm, toch wel een prachtige kruin, hé, vindt u niet?’ kwam er uit mijn verbaasde mond. ‘Misschien heeft deze beuk net wel die ruimte nodig om zichzelf te kunnen zijn. Er klopt in elk geval heel veel leven doorheen zijn breed uitwaaierende takken. En wat bedoelt u met bladeren, meneer? Zijn het zijn zonbladeren of zijn schaduwbladeren? Of kijk je enkel naar de schaduwbladeren als het zomer is?’ De inspecteur mompelde iets onhoorbaars. Vermoedelijk omdat hij op dat moment zelf opgesloten zat in zijn eigen bast (viel mij later te binnen).
‘Er moet hier nog het een en het ander afgevinkt worden,’ ging de man verder. ‘De drie phagussen die daar op dat heuveltje staan, vormen overduidelijk een kliek. Ze staan veel te dicht bij elkaar. Er moet minstens anderhalve meter tussen om het gezond te houden. Dat heeft mijn netwerk me aangewezen. De laatste wetenschappelijke inzichten leren ons trouwens als phagussen zoals deze drie zo blijven doorgroeien, dat er op de duur niemand er nog een speld tussen kan krijgen. Ze proberen duidelijk te imponeren met hun statige, adellijke houding!’ Dat de inspecteur het woord phagus voortdurend in de mond nam, vond ik vreemd. Zou hij dan niet weten dat phagos in het oude oghamschrift ‘beuk’ betekent? En dat juist deze beuken bij onze voorouders verbinding legden met het verleden en zo de oude wijsheid en alle kennis die in hun geest zat opgeslagen aan het licht brachten? Zou zo’n ongetwijfeld geleerd man zo’n analfabeet kunnen zijn? Dat hij geen boom kan lezen? Zou hij niet weten dat elke beuk een boek is dat gelezen mag worden? Dat het woord boek zelfs van ‘beuk’ komt? De man beuzelde verder: ‘We leggen deze drieling best aan banden. Aan de ketting aan drie kanten. Om ze van elkaar los te maken nu het nog kan. Er zit nog wel wat rek op, zie ik. Ik maak een verslag op.’ De rimpels boven mijn wenkbrauwen werden opnieuw met verstomming geslagen, waardoor mijn wenkbrauwen nog maar eens naar boven getrokken werden. Dat moet de speurneus ongetwijfeld opgemerkt hebben. Want als ik de drieling zie, zie ik altijd dat ze veel steun aan elkaar hebben. Ze communiceren op allerlei manieren veel en heel direct met elkaar en wisselen voedingsstoffen uit. Hun eigen netwerken, boven- of ondergronds, verbinden hen echt. Niet te vergelijken met dat internetwerk van de inspecteur. Want dat verbindt nauwelijks echt. Is elke wetenschap dan geboekstaafd in wetenschappelijke papers? Startte dat dan al op de middeleeuwse schrijfbanken die uit beukenhout werden vervaardigd? Of zou er ook wetenschap bestaan, die een weten in zich draagt dat van niemand is? Dat in geen enkel boek staat? Net zoals deze beuken. Ze zijn van niemand. Ze zijn van zichzelf. Ze staan hier te zijn. Thuis. Vol in het leven.
Ik liet de man begaan en was al benieuwd wat hij zou zeggen over de drie beuken die wel op een -volgens hem- respectabele afstand stonden, dicht tegen de muur van onze buren. Ondertussen tikkend met zijn potlood op zijn opengeslagen lijstjesschrift, verliet een diepe zucht zijn mond. Er leek mij ook met deze beuken niets aan de hand. ‘Deze phagussen maken te weinig bladknoppen aan volgens de leeftijd die ze hebben. Dit moet duidelijk beter. Vergelijkende resultaten in andere landen tonen dit overduidelijk aan. Phagussen van dezelfde leeftijd in Estland bijvoorbeeld, produceren veel meer bladknoppen dan deze drie. Trouwens, alle andere phagussen hier doen dat evenzeer slecht. We moeten ze dringend aan het werk zetten om meer bladknoppen voort te brengen, zodat we op eenzelfde hoogte komen of het misschien wel beter doen dan de Estse phagussen. Het is duidelijk dat de bodem gesaneerd moet worden. Hij moet verrijkt worden met grondstoffen, die hen in staat moeten stellen het beter te doen. We zullen dat geregeld controleren. Door te meten als ze wel genoeg van die grondstoffen opnemen. We hebben daar recentelijk nieuwe tools voor ontwikkeld.’
Ik vroeg de inspecteur als die grondstoffen waar hij het over had, ook daadwerkelijk voedingsstoffen waren. Stoffen die deze beuken zouden verrijken. De man keek me opnieuw aan alsof ik onwetenschappelijk en onsamenhangend aan het spreken was en zei op een nogal verveelde toon: ‘Die grondstoffen moeten ervoor zorgen dat de groei geremd wordt van al het overbodige dat de wortels van deze phagussen opnemen. De tijd van spelen is voorbij. De klemtoon ligt nu op meer knoppen maken. Willens nillens.’ Ik kon het toch niet laten om mijn mond nog even te roeren en de man nog een onverantwoorde vraag te stellen: ‘Ik snap ook niet zo goed wat u bedoelt met phagussen van deze leeftijd, inspecteur. Bedoelt u een uniforme leeftijd? Eén leeftijd? Hebben deze beuken niet meer dan één leeftijd? Misschien zijn ze wel baby, puber en bejaarde samen? Hou oud zijn deze knoppen denkt u? Enkele maanden? En deze wortel? Een eeuw? Wat dacht u van deze tak? 40 jaar? Kunnen de verschillende cellen zelfs binnen één beuk geen uiteenlopende leeftijden hebben? En is er ook nog iets dat nog ongeboren is, maar toch al verlangt om in een knop aanwezig te zijn in deze beuken? Is ‘van dezelfde leeftijd’ een wetenschappelijke term in uw netwerk? Ik denk dat deze beuken dat niet begrijpen. Niet dat de grond onder hun voeten wegzakt, maar ze vragen zich vermoedelijk af ‘op welke grond’ u zo’n beweringen maakt en waarom u het zo moeilijk hebt om wortel te schieten. Hebt u dan zo weinig vertrouwen in de groeikracht van elke beuk, dat u al hun bladknoppen wil meten? En waarom zou elke beuk zoveel bladknoppen moeten produceren? Is dat uit werkelijke interesse voor deze beuken of eerder om hun kruinen uw heilige koe van steeds meer en nog meer groeien te doen ombladeren? En worden ze niet door al dat meten en weten net gestoord in hun ontwikkeling?’
De inspecteur gaf geen krimp. Ik zag evenwel dat de zwaartekracht stevig aan zijn mondhoeken trok, omdat hij het vermoedelijk niet zo graag had dat ik geen blad voor mijn mond nam. ‘Tja, dat is ook moeilijk in de winter,’ flitste er door mijn hoofd. Misschien stond hij even met zijn mond vol tanden en wist hij ook niet goed wat tegen een beuk te zeggen. Toen kreeg hij die ene beuk bij het bosje in het vizier.
‘Buitenbeentje. Op zijn eentje. Duidelijk een phagus, die last heeft van angstige stamsteun. Te dikke stam in vergelijking met zijn takken. Maakt trouwens ook te weinig takken aan. Die staat hier eigenlijk niet op zijn plaats. Niets mee aan te vangen. Die maken zeker niet de gewenste hoeveelheid knoppen aan. Echt probleemgevallen, dat soort phagussen. Best verplanten naar een andere omgeving, waar nog zo’n phagusexemplaren resideren. Maar ik zie niet onmiddellijk waar dat dan precies zou kunnen zijn, gezien de overbevolking van deze residenties.’
Het ontging de brave man waarschijnlijk dat beuken enkel knoppen aanmaken in de zomer. En dat de schors van een beuk overdag door de zon uitzet en ’s nachts weer krimpt. Misschien was het hem ook niet duidelijk dat je best geen beuken moet africhten, maar onderrichten. Doen beuken je niet altijd respectvol neerbuigen? Verdienen ze dan niet respect en bewondering? Zijn beuken niet net onze leraren? Deze beuk heeft wellicht een veilig onderkomen in zijn eigen stam. En wat weet je eigenlijk over deze beuk? Zijn voorouders lopen mee in zijn stam; ook zij waren ooit beukennoot. Misschien zijn er oude inzichten die nog verteerd mogen worden, veilig teruggetrokken in de eigen stam. Misschien beleeft deze beuk hier wel een zachte winter. En dat gaat bij beuken niet onopgemerkt voorbij. Misschien moeten we ook niets willen weten en meten van deze beuk. Niets verwachten. Maar hem wat dragen en verdragen. Bij zijn stam gaan zitten. En voelen dat er ook iets in hem klopt.
‘En die beuk daar, bij die boomhut, heeft zijn uitzicht niet meer mee. Takken en een stuk van de stam die afgekraakt zijn maken hem weerloos. Een vogel voor de kat. Hij gaat gebukt door het leven. Geknakt. Een zware rugzak om te dragen. Misschien moeten we hem, als laatste redmiddel, nog insmeren met een beukenzonnecrème met factor 42 om zijn stam te beschermen. Maar hij zal het waarschijnlijk niet redden,’ zei de man met een gelaten en koele blik. Hij kon niet voelen dat deze beuk al in zijn jeugd door een zware storm werd geknakt en eventjes werd opgelapt. Maar niet echt geholpen. Het groeien stokte en ging dan aarzelend verder, maar het litteken was zo groot en onverwerkt dat een andere zware storm nog een deel van hem velde. Onzeker over zijn toekomst als grote beuk, gaf hij weer een deel van zichzelf weg. Wie zoveel weggeeft, verdient het om ook eens te krijgen. Niet dat de zware rugzak zomaar achtergelaten kan worden, maar hem blijvend over zijn zware schoudertakken laten dragen helpt hem evenmin. Misschien zit er zelfs iets in die rugzak dat hij kan leren gebruiken om zichzelf te helen van zijn opgelopen kwetsuren. Wat vroeger ‘was’, ‘is’ daarom nu niet meer. Dat er ook nieuwe winden door zijn takken kunnen ruisen. Dat ze hem verre verhalen kunnen toefluisteren over groei, hoe moeilijk en zwaar zijn ervaringen ook al geweest zijn. Misschien biedt hij wel deugddoende schaduw en kan je zelfs een huis rond hem bouwen. Vreemd dat ik die woorden niet hoorde uit de mond van een beukenkenner. Correctie: uit de mond van een phaguskenner. Dat is natuurlijk wel een verschil. De man weet heel veel details over phagussen te vertellen, met een wiskundige precisie die ondersteund wordt door heel veel data en geblader van andere phagusexperten. Vreemd dat hij en zijn collega’s nooit de beuk in de phagus hebben ontmoet. Het wortelt vermoedelijk te diep in hun overtuiging dat alles meet- en maakbaar is. Dat een phagusleven afgericht kan worden. Vreemd dat deze experten er blijkbaar niet in slagen om volledig en gelukkig in het huidige moment te leven, van wortel tot kruin. Net als de beuken hier. Gewoon er staan en zijn. Zo simpel als dat. Eén-voudig: in dat ene moment vouwt het hele plaatje zich open. Als een minnebriefje, een liefdevolle ode aan het beukenleven.
Vreemd genoeg merkte de inspecteur de laatste beuk niet op. Hij staat er nochtans. ‘Is hij hem gewoon uit het oog verloren?’ dacht ik. Zouden er dan van die beuken zijn, die er wel zijn, maar die niet worden opgemerkt? Ze vallen niet op, groeien gewoon mee. Ik aarzelde even, maar wees de controleur dan toch de beuk, in de hoop eens wat positiefs te horen over een beuk. De inspecteur keek de beuk aan en tikte opnieuw met zijn potlood op zijn lijstjesschrift. Daarin stonden blijkbaar alle mogelijke tekortkomingen bij phagusgroei opgesomd. ‘Er zijn phagussen, waarbij nog niet ontdekt is wat er mis mee is. Wat er fout gaat in hun groei. We wachten nog op de nieuwste wetenschappelijke inzichten, die ons tools moeten aanreiken om ook bij phagussen als deze vast te stellen wat hen in hun groei belemmert en hoe storend dat eigenlijk wel is. Ik denk dan aan een bepaald soort bladergeritsel. Misschien moet ook de twijgdikte gemeten worden en niet enkel het aantal bladknoppen. Of misschien ontdekken we wel iets anders dat eigenlijk niet bij een phagus hoort, maar bijvoorbeeld eerder bij een quercus (een eik, nvdr) en er dus een symbiose van afwijkingen optreedt, waarbij dan weer nieuwe hersteldisciplines en denkkaders nodig zullen zijn. Er zijn wellicht aanwijzingen die we nu nog niet opmerken. Misschien moet ik al meteen een symbioseplatform opstarten, zodat er nog andere collega’s dit kunnen onderzoeken. Bij zo’n beuken moet ook wel dringend onderzoek gedaan worden naar de reactie van de hoogste takken op mainstreamwindvlagen, om te zien als ze wel meebuigen en hun takken niet tegen de wind in gaan positioneren, wat gevaarlijk is. Het is een fact dat we dat zeker moeten checken. Een normale phagus is immers eerder zeldzaam, moet u weten.’
Had ik hem deze beuk beter niet getoond? Of kon ik daardoor nog beter door de bast van de man kijken? Naar zijn kern? Hoe komt dat hij het woord ‘normaal’ in de mond neemt, terwijl dat eigenlijk een woord is dat al veel schade heeft aangericht? Hoe komt het dat hij knoppen, takken, wortels en stammen van beuken los van elkaar ziet, alsof dat verschillende groeidomeinen zijn die los van elkaar staan, terwijl ze juist net samengaan? Hoe komt het dat deze man (en wellicht ook zijn collega’s) denkt in stadia als het gaat over groei van beuken? Is groeien dan een race? Moet er een medaille behaald worden? En zijn er eigenlijk wel strikte normen voor beukengroei en moet alles volgens een vooraf bepaald plan verlopen? Laten we net dan geen groeikansen liggen?
De inspecteur vinkte tevreden het laatste blaadje in zijn lijstjesschrift af en stopte het samen met zijn potlood terug in zijn schoudertas, die de hele tocht trouw om zijn schouders had gehangen. ‘Tot ziens dan maar’, zei ik. Hij mompelde nog iets onverstaanbaars, keerde zich om en stapte ‘ons bos’ uit. Hij had enkel phagussen gezien. Zelfs het bos was aan hem voorbijgegaan.
‘Een man met een zware rugzak,’ dacht ik. Hij zou er deugd van hebben eens stil onder deze beuken te komen zitten en zijn hoofd tegen hun stammen te leggen. Misschien zou de beuk in hem dan weer wakker gekust willen worden. Wie weet… ooit op een dag.
Ik ben toen nog een tijdje bij de beuken gebleven. Ze ruisten eensgezind. Een zachte wind blies door hun winterse takken als een schaterlach.
En ik lachte mee.
Johan