Natuurlijk
“De natuur is voor iedereen. De natuur is voor de ene persoon een plek van rust, voor de andere verwondering, genieten, samen werken, voelen, proeven, ruiken, emoties, wispelturig, dankbaar, vanzelfsprekend, ….
Toch benutten we de mogelijkheden en rijkdom hiervan niet altijd. Onze klaswerking zou een brede wisselwerking tussen binnen en buiten moeten zijn. Maar we slagen er niet altijd in. Er zijn zaken die ons (soms) tegenhouden dit te doen; het mag niet wegens veiligheid hoor je vaak, of ze maken zich vuil, oei het regent, wat gaan ouders zeggen, we hebben alleen een betonnen speelplaats, we zitten in de stad, ….
Ik ga ervan uit dat er altijd mogelijkheden liggen, maar je moet ze durven vastnemen! Je moet als school hier een beleid rond hebben, dan kan je ouders overtuigen. En ja veiligheid is een belangrijk aspect. Maar als je als klasgroep duidelijke afspraken maakt en kinderen de verantwoordelijkheid en het vertrouwen krijgen, word je zelden op de proef gesteld. En als dat gebeurd wordt dit besproken en hangt er al dan niet een bepaalde consequentie aan vast.
Buiten werken is een meerwaarde!
Met de artikels die ik schrijf, wil ik jullie zin om de buitenruimte in de brede zin van het woord zo veel als mogelijk te gebruiken, aan te wakkeren. Zelf ben ik verre van een expert. Ik leer uit ondervinding, door uitwisseling, door zelf op weg te gaan, door al mijn poriën open te zetten, door te genieten en te luisteren naar wat de natuur ons aanreikt.
In onderstaand fragment vertel ik het verhaal van een van onze wandelingen die ik deed met 22 oudste kleuters.”
We zaten in de kring tijdens een fruitmoment. Er werd heel wat verteld. Op een gegeven moment vroeg een van de kinderen of we nog eens gingen wandelen naar het natuurdomein aan de bron, dat in de buurt van de school gelegen is. Al snel kwam er reactie van bijna alle kinderen van de klasgroep dat ze dat een goed idee vonden. We keken op onze planning en besloten samen dat wat de volgende dag gepland was, niet opwoog tegenover een heerlijke wandeling naar het natuurdomein aan de bron.
En zo vertrokken we dinsdag. Het was een niet zo mooie dag, maar dat deerde niet. Met onze neus in de wind en een aantal afspraken die we maakten, vertrokken we. We wandelden samen langs de wegen die we reeds kenden. Als we op straat wandelden was het per twee, hand in hand. De kinderen wisten de plaatsen waar ze moesten wachten en ook wisten ze dat ze, zolang we langs de straat wandelden, niets mochten oprapen uit veiligheidsoverweging. We waren nog niet zo ver van de school verwijderd, toen we langs een huis kwamen met steentjes op de oprit. Telkens we op wandeling gingen en we liepen door de steentjes die zo een fijn geluid maakten onder onze voeten, en wat verder aan een weide met schapen even stopten, zagen we de bewoner naar buiten komen met een hark om zijn zo kostbare steentjes weer mooi te harken. Dit was ook deze keer zo, maar het hield ons niet tegen om te genieten van het heerlijke geluid dat dit maakt. Vervolgens wandelden we langs het rusthuis, waar we even gingen zwaaien naar de oudere mensen die in hun veranda naar buiten zaten te kijken, hopend op die ene glimp die hun dag goed zou maken. En ja hoor. Ook vandaag deed de aanblik van de kinderen vele harten warm aanslaan. Toen we de hoek van het rusthuis om gingen, stonden ze ons nog na te zwaaien.
We liepen verder tot aan het kapelletje, waar de wijk eindigde en overging in een klein stukje ongerepte natuur. De handen mochten los en de kinderen liepen vrolijk rond. Al gauw was de afstand tussen de snelste kinderen en de laatste kinderen (zoekend naar iets interessants) al gauw 50 meter. Maar het deerde niet. Ze wisten dat ze aan het bruggetje moesten wachten. Aan het bruggetje aangekomen keken we vaak naar het water, gooiden we takjes in het water, om ze langs de andere kant weer zien te verschijnen.
We vervolgden onze weg stroomopwaarts tot we aan een splitsing kwamen, waar een holle wilg ons opwachtte. Steeds kwam dezelfde vraag, welke kant gaan we op?! De ene weg leidde ons via een andere bruggetje over de waterstroom, de andere weg namen we door de perenplantage. Beide wegen leidden ons naar het natuurdomein. We kwamen overeen dat we vandaag door de perenplantage zouden gaan. De bomen stonden in bloei, wat een prachtig aanzicht gaf tegen de grauwe lucht. De geur van de bloesem gaf ons onbewust vleugels en met veel zin trokken we naar het stukje natuur, waar de licht geasfalteerde weg, een wandel en fietsroute bleek te zijn, die het stukje ongerepte natuur in twee deelde. Langs de ene kant een moerassig stukje, langs de andere kant lagen afgezaagde stammetjes en takken, omgeven door bloemen, lis, riet. De kinderen mochten als gewoonlijk vrij hun gang gaan. Er werd gezocht naar diertjes, geklommen op de houthoop, kampen gebouwd, sommigen lagen languit in het gras, anderen hielden een babbeltje. Het was gewoon zalig om te zien hoe ieder kind zijn/haar weg vond in de natuur, ongedwongen en rijk.
Na een half uurtje kwam honger en dorst op. We verzamelden en liepen in de andere richting naar een ander bruggetje dat over de waterstroom ging. Ook hier was het bruggetje de plaats waar we op elkaar moesten wachten. Om weer vervolgens wat verder te gaan tussen twee tuinen in en links af te slaan. Na 100 meter wandelen bleek er iets veranderd te zijn op de weg die we zo vaak bewandelen. De kinderen merkte op dat er door de gemeente plantjes waren aan gepland. Volgens een van de kinderen was het beuk. Slechts even was er volle aandacht, toen iemand riep; “he, we zijn aan de bron”
Als snel liepen de kinderen met hun rugzak op de rug naar de bron. (Toen we die toevallig ontdekt hadden op een van onze eerste wandelingen, was het een traditie geworden hierlangs te komen. Ieder kind had daarom een beker in zijn rugzak om te kunnen drinken.) Al gauw stonden de eerste kinderen aan de bron en worden alle bekers gevuld van diegenen die dorst hadden. Ook ik, als leerkracht laafde me aan het lekkere water. De bron was niet louter een plek om te drinken, het gaf ons ook de gelegenheid om even in de kring te gaan samenzitten en bij het eten van wat lekkers, onze verhalen uit te wisselen, ideeën op te doen voor een volgende keer, onderzoek op school, …. Na het gesprek was er nog ruimte om even te spelen aan de bron. Er was weer veel variatie in het spel van de kinderen, sommigen maakten elkaar wat nat aan de bron, anderen zochten verder diertjes, er werden bootjes gemaakt voor als we terug aan het bruggetje kwamen, sommigen waren aan het napraten over wat ze gedaan hadden in het natuurdomein, ….
Toen het bootje van één van de kinderen, via het waterstroompje van de bron, stroomafwaarts vertrokken was, was het tijd te vertrekken. En net als in het heengaan was er een groot verschil in afstand tussen de eerste kinderen, die al snel naar de volgende brug waren gelopen om het bootje op te wachten, en de laatste kinderen die hun rugzak aan het nemen waren. Maar dit was geen probleem, we zaten op bekend terrein, waar nauwelijks auto’s kwamen. De kinderen wisten dat ze moesten wachten aan de brug. Wanneer iedereen aan de brug was, kwam het bootje voorbij. De pret van vele kinderen kon niet op. Er werden nog bootjes gemaakt en te water gelaten. Sommigen gingen stroomafwaarts mee, andere bootjes bleven steken achter overgevallen takken. Aan het laatste bruggetje namen we afscheid van de bootjes en de waterstroom.
De kinderen hadden nog een paar honderd meter de vrijheid. En dan zouden ze wachten aan de eerste lantaarnpaal, waar de woonzone voor de school weer begon. Daar zouden we elkaar opwachten en weer in veilige formatie naar de school gaan. In de school aangekomen zouden we alle indrukken nogmaals samenleggen, kwamen onderzoeken op gang, werden ideeën uitgewerkt, …. Maar de belangrijkste vraag van de kinderen was; “Wanneer gaan we terug?!”
“In een volgend verhaal vertel ik hoe we onze buitenklasruimte zo sterk als mogelijk proberen te benutten en welke processen we hierin als klasgroep maken.”